Gerard J. Kool (Amsterdam, 15 oktober 1937 – Rotterdam, 9 januari 2015)

door Teun Koorevaar

Arrogant, eigenzinnig, niet alledaags en dienstbaar

In 2012 werd Gerard Kool door de FIDE benoemd tot Internationaal Arbiter samen met Jan van den Ende. Het ‘schaakrecht’ was een rode draad in zijn schaakleven geworden. Het was wel bijzonder dat juist hij zich met de schaakrechtspraak ging bezig houden als wedstrijdleider en arbiter. Bij een schaaktoernooi ergerde hij zich aan het optreden van de arbitrage. Hij was het niet eens met de genomen besluiten en dacht vervolgens dat ga ik zelf doen want dit moet ik beter kunnen. Hij volgde alle opleidingen van de KNSB en de FIDE , deed ervaring op bij nationale en internationale toernooien, uiteindelijk leidend tot   internationaal arbiter. Daar was hij best trots op. Gerard was ook een goed schaker en speelde binnen de Rotterdamse Schaakbond op hoog niveau.

Bijzonder was dat Gerard niet in Rotterdam maar in Amsterdam was geboren.

Zijn studie liep niet zoals hij het zich had voorgesteld en kreeg een abrupt einde toen hij bij een (mislukte) proef chloorvergiftiging opliep. Dit kwam nog eens bovenop de problemen die hij had met zijn longen omdat hij na de Tweede Wereldoorlog difteritis had opgelopen. Hij zou er zijn hele leven last van hebben.

De jonge Kool kwam in Amsterdam in contact met de (illegale) gokwereld. Als croupier kon je hem tegen komen aan de roulettetafel en als hij daar niet stond vond je hem achter de blackjacktafel. Die periode heeft hem geen windeieren gelegd. Dit bestaan werd bedreigd bij de opening van het eerste legale casino in Nederland met als gevolg dat de (illegale) gokpaleizen in Amsterdam niet langer werden gedoogd.

Maar Gerard was niet voor een gat te vangen en besloot te verhuizen naar Rotterdam om daar zijn ervaringen uit te nutten in het Rotterdamse (illegale) gokcircuit. Maar al snel kwam hij hier in de problemen en moest hij enkele malen voor de rechter komen. Zonder advocaat was hij in staat zich enkele malen vrij te pleiten in hoger beroep, maar het ging ook een keer goed mis en een korte gevangenisstraf volgde.

Diverse malen had hij in kleine kring laten blijken dat hij beter rechten had kunnen studeren dan scheikunde en mede daarom heeft hij zich met veel energie gestort op het ‘schaakrecht’ en met succes.

Maar zijn keuze voor het schaakspel had nog wel enige voeten in de aarde. Tijdens zijn studententijd was hij een verdienstelijk bridger (met nationale studententitels) en hij schaakte daarnaast ook. Meer dan twintig jaar heeft hij na zijn studententijd geen schaakstuk meer aangeraakt. Toen zijn zus was overleden, na een coma van enkele jaren, door medisch falen zocht hij afleiding en ging weer schaken. Hij werd in de loop der jaren lid van enkele schaakverenigingen van de Rotterdamse Schaakbond en behaalde verdienstelijke resultaten waaronder het kampioenschap van Rotterdam. De schaakverenigingen waren Charlois Europoort, SO Rotterdam (voorheen Volmac Rotterdam) en Krimpen a/d IJssel. In België was hij actief in Brasschaat. Ook bij de senioren liet hij zich gelden en deed mee aan het Europees kampioenschap voor Senioren in Dresden. Bij ludieke toernooien was hij te vinden zoals bij voorbeeld bij het jaarlijkse Delftse Kroegentoernooi met zijn schaakvriend Hans van Nieuwenhuizen.

gerard kool

Het Tata Steel Schaaktoernooi (voorheen Corustoernooi en Hoogovenstoernooi) was voor Gerard een jaarlijks hoogtepunt. Ook hier streed hij in de hogere amateurklassen. Voor hem was het een jaarlijkse reünie waar hij het glas kon heffen met vele oude bekenden. Want Gerard lustte ze wel.

Enkele anekdotes:

‘Tijdens een RSB competitiewedstrijd vertelde Gerard tegen zijn tegenstander dat hij die week een bekerwedstrijd had verloren, mede door een overmaat aan alcohol. Opvallend was dat Gerard tijdens de partij alleen maar thee dronk. Gerard won zijn partij. Achter afgezien had het voor zijn tegenstander best wel iets ‘sterker’ mogen zijn.’

‘Iemand speelde tegen Gerard Kool en hij gebruikte veel tijd in de Orang Oetan opening (1 b4!?) die hij kreeg voorgeschoteld, naar aanleiding van één van Gerard’s verhaaltjes vóór de partij dat hij dit speelde tegen grootmeesters toen hij voor Volmac Rotterdam speelde. Hij bereikte niet veel en verloor pardoes ook nog een kwaliteit en gaf op. Gerard had weer veel plezier.’

‘In 2010 moest een team van ‘Stukkenjagers’ spelen tegen een team van Charlois Europoort. De bezoekers konden de bel niet vinden en de deur bleef dicht. Er hing een briefje op de deur maar de inhoud hielp de ‘Stukkenjagers’ ook niet verder. Na vijf minuten stonden de ‘Stukkenjagers’ eindelijk binnen en werden  allervriendelijkst  ontvangen door een bestuurslid.  De wedstrijdleider, Gerard Kool, was er ook en gezien de opstelling van de ‘Stukkenjagers’ wilde hij eigenlijk al verbieden dat deze wedstrijd doorging. Bianca M. was er namelijk niet bij. Na veel gepraat nam hij uiteindelijk genoegen met de jeugdspeelster Anne H. die in de plaats van Bianca M. was meegekomen.’

‘Gerard was een gewaardeerd arbiter met een geheel eigen stijl. Stuurde ooit eens in een internationaal tornooi in België een Let terug naar zijn kamer om zich te gaan douchen en andere kleren aan te trekken, omdat zijn lichaamsgeur zijn tegenstrever hinderde. Gerard ten volle uit: de man stonk, dus kon hij kiezen: zich gaan wassen of het tornooi verlaten.’

Tot slot Hans van  Nieuwenhuizen over zijn schaakvriend Gerard:

‘Gerard werd lid omdat hij Krimpen een gezellige vereniging vond. Graag zat hij onder het genot van een drankje in de toenmalige Open Haard te praten met anderen. Hij wilde er bij horen. Kort na zijn lidmaatschap werd hij ziek, vandaar dat hij de laatste tijd niet meer op de club aanwezig was. Op internet volgde hij echter de prestaties van de Krimpenaren op de voet.

Gerard had over alles een uitgesproken en goed doordachte mening. Deze ventileerde hij vervolgens nadrukkelijk.

Gerard wilde ook altijd de strijd aangaan. Die wilde hij altijd winnen. Meestal lukte dat ook, maar zijn laatste strijd tegen de kanker die zich door zijn hele lichaam had verspreid kon hij niet winnen.

Het siert hem ook in die situatie tot het eind strijdvaardig te zijn geweest.

Binnen de Rotterdamse schaakbond en zelfs ook in de rest van schakend Nederland kenden velen Gerard. Zoals hij dat zelf noemde was hij niet alledaags. Niet altijd gemakkelijk in de omgang en ook niet gemakkelijk voor zichzelf. Deze ruwe bolster had echter een blanke pit. Dat durf ik als goede vriend van  Gerard wel te stellen.’