Henny Vijgeboom (1923 – 2004)

Onderstaand een stuk dat schaakvriend Jaap Staal schreef bij het overlijden van Henny Vijgeboom. Daarna een column van Henny zelf over zijn ontmoetingen met Max Euwe. TK

Toen ik een paar maanden geleden aan het ziekbed van Henny zat en met hem overlegde over het In memoriam dat ik voor Jan Bakker had geschreven, dacht ik onwillekeurig: het volgende kon wel eens voor jou zijn. Dat is helaas uitgekomen. Het begon in 1965. Henny was met tien andere spelers van Spangen naar onze club gekomen. Zijn reputatie als clubbladredacteur was hem al vooruitgegaan en in de kortst mogelijke tijd kreeg hij de uitnodiging om toe te treden tot de redactie van wat toen nog Charlois-Nieuws heette. Ja, die saaie naam verdween onmiddellijk. Begin december 1965 verscheen het eerste nummer van de TRIOMFATOR. Geïllustreerd, met een mooie cartoon op de voorpagina en andere in het nummer zelf. Nog geen anderhalf jaar later kwam Henny aanzetten met de schitterende omslag die ons blad nog steeds siert.

HV b

Henny Vijgeboom bleef altijd in hoge mate geinteresseerd in de verrichtingen van de Charlois Europoorters. Met name de spelers uit de glorietijd van Charlois. In die jaren was John Leer een van de sterkste jeugdleden van Charlois (o.a. jeugdkampioen van de RSB met een score van 7 uit 7). Op de foto Henny naast John Leer tijdens de PK 2003.

 Maar de Triomfator bestond niet alleen uit plaatjes en omslag. Henny was een sterk schaker, zoals een der sprekers bij zijn begrafenis terecht opmerkte, maar zijn grootste kracht lag in het analyseren. En in het zich beperken. In de Triomfator kwamen partijen met haarscherpe analyses van zijn hand, maar alleen op die plaatsen waar ze echt belangrijk waren. En verder allerlei van wat hij beleefd had in werkelijkheid of in fantasieland. Het mooiste vind ik nog altijd het verhaal dat hij moest spelen tegen een man met een heel bedrukt gezicht. “Scheelt er wat aan?” vroeg Henny. “Ja”, zei de man. “Mijn vrouw heeft gedreigd, dat ze van me weggaat, als ik nog één keer een schaakstuk aanraak.” “Wat erg”, riposteerde Henny vol medegevoel. “Ja”, zei de man, “ik zal haar missen” en hij speelde zijn e-pion naar e4. Zin en onzin stond in de Triomfator, gein, maar gelukkig nooit ongein.

Het maken van een clubblad was niet eenvoudig in de tijd dat het laatste snufje van kopieertechniek bestond uit de elektrische stencilmachine. Voor het tikken van stencils had je een speciale schrijfmachine nodig met kurken rollen. Tegen het zuur van het stencil was de rubberrol van een gewone machine niet bestand. Was het stencil klaar, dan moest je het op de stencilmachine aanbrengen, zorgen dat er geen vouwen in kwamen, dus trekken, maar ook zorgen dat het niet scheurde. En trekken en niet scheuren gaan moeilijk samen. Was dat gelukt, dan ging je de machine voeden met dikke, zwarte, ontzettend vieze inkt. Deed je er te weinig in, dan kreeg je geen leesbare afdruk; deed je er te veel in, dan kreeg je een zwart blad met klodders, klodders die van het blad afspatten op de tafel en in de kamer. Wij hadden trouwens geen elektrische machine, maar een die handmatig gedraaid werd. Dat ging langzaam, maar het had twee voordelen. Het eerste was, dat wij op ieder blad dat eruit kwam, een stuk papier konden leggen, zodat de achterkant van het volgende blad, waar ook Triomfatortekst op moest komen, schoon bleef. En het tweede? Ik had al gezegd, dat er allerlei plaatjes in ons clubblad kwamen. Die gapten we uit komische bladen enzetten er een tekst onder die toepasselijk was voor een schaakblad. Onder een blote dame vergezeld van een keurig geklede heer met aktetas die met grote stappen naar de deur beent, kwam de tekst: Jan, ga je vanavond echt schaken? Henny wist een adres waar die plaatjes op een elektronisch stencil gekopieerd konden worden. Maar zo’n stencil was duur en er moest dus zoveel mogelijk op komen. Hadden we het, dan knipten wij de verschillende plaatjes netjes uit, knipten een iets kleiner stuk

uit ons stencil met tekst en plakten het plaatje er tegen aan met de randjes die om postzegels zitten. Alleen lieten die postzegelrandjes wel eens los onder het draaien en dan moesten we onder het uiten van lelijke woorden nieuwe plakken. Maar omdat we handmatig draaiden, kregen we niet meer dan een of twee mislukte afdrukken. De Triomfator verscheen in een oplage van 300 exemplaren. Honderd voor de vereniging, tweehonderd voor de PR. Het blad werd ons bij wijze van spreken uit de handen gerukt. Tegenwoordig bestaan er vele goed geredigeerde en vlot geschreven clubbladen. Toen waren we een unicum. Er bestond geen clubblad dat voor buitenstaanders interessant was: zo onvoorstelbaar saai waren ze. Henny en ik (men vergeve mij dit laatste) staan aan de basis van de moderne clubbladjournalistiek.

HV a

Tijdens diezelfde PK werd Henny door secretaris Kees Schrijvers names het RSB-bestuur in het zonnetje gezet als dank voor zijn vele stukjes in het Rotterdams Dagblad over het Rotterdamse schaakleven en de promotie daarvan.

De tweede glansrol van Henny was het teamleiderschap, eerst van Charlois 2 en toen Wim Rijkee ermee ophield, van Charlois 1. Keihard trad hij op: bij een score van –3 vloog je eruit. Keihard keek hij toe, dat er geen reglementen werden overtreden: meer dan eens greep hij in, als hij constateerde dat tegenstanders over hun partijen zaten te smiespelen. Opgeven of remise geven zonder zijn toestemming was er niet bij; winnen mocht desnoods. Te laat komen? Hij sprak zo af, dat we wel eens drie kwartier voor de aanvang van de wedstrijd bij het nog dichte clublokaal van de tegenstanders arriveerden. Intens leefde hij mee met de verrichtingen van zijn spelers. Na afloop van een wedstrijd was hij nog vermoeider dan zij.

Over die reglementen en onreglementair gedrag schreef hij in de Triomfator zeer onderhoudende stukjes. Velen van ons danken onze kennis van de meer subtiele spelregels daaraan. Ook de leiding van de eerste groep nam hij over. Van niet gespeelde partijen in die groep was geen sprake meer. Daar moet een groepsleider heel, heel veel moeite voor doen. Hoeveel leden wij niet kregen door zijn niet aflatende propaganda, is niet te tellen.

Natuurlijk trapte hij wel eens op lange tenen. Henny was geen engel.

Jaap Staal

Schaakjournalist

Henny heeft, naast zijn normale baan, zijn hele leven besteed aan het schrijven van schaakstukjes, verslagen, clubbladen etc.  Dit was zijn lust en zijn leven. Soms werd hij de grootmeester van de overdrijving genoemd. Zijn werk geeft een boeiend inzicht in de schaakgeschiedenis van de Rotterdamse Schaakbond over een periode van meer dan vijftig jaar! Hieronder een leuke column die hij op hoge leeftijd schreef. TK

Bizarre herinneringen aan Max Euwe

door Henny Vijgeboom, gepubliceerd in 2001

Onze ‘grote roerganger’ Max Euwe zal voor eeuwig aan het Nederlandse schaak verbonden blijven. Zelfs de stomste niet-schakende deelnemer aan een of andere TV-quiz weet het antwoord op de zo vaak gestelde vraag’ Welke Nederlandse schaker werd in 1935 wereldkampioen?’

Mijn onvergetelijke herinneringen aan ‘Max de Grote’ zijn er vele. Een microscopische bloemlezing:

Ik was 13 toen ik op de radio, ’s avonds om een uur of half elf, Euwe zijn verslag over de partij van die dag hoorde doen. Ik begreep er geen lor van: op Lf5 zou Db3 zijn gevolgd of na de korte rokade beslist het loperoffer Lxh2+. Die avond werd ik gegrepen door het schaakspel. Wie niet overigens? Nadat Euwe op 15 december de titel had behaald, had ik het niet meer en kochten mijn ouders bord & stukken voor mij. Ik ging meteen aan de slag (m’n huiswerk een beetje verwaarlozend…) en bij gelegenheid zoals mijn verjaardag, met sinterklaas, Kerstmis en als ik (toch…) weer eens was overgegaan, vroeg en kreeg ik Max’ wereldberoemde openingsboekjes. Pa & Moe wisten wel hoe ze mij van de straat moesten houden! En het kostte hun slechts Fl. 1,25 per deeltje…

Anekdotes

Zo halverwege de jaren ’50 speelde Spangen een competitiewedstrijd tegen ASC, met Euwe natuurlijk aan bord 1. Op het midden balkon van lijn 15, op weg naar de Machinistenschool, ontdekten we de beroemde Amsterdammer met zijn onafscheidelijke gleufhoed. Ik fluisterde een clubgenoot in het oor: ‘ Dat is Euwe…’ De Schiedammer stapt op hem af en kraait de onsterfelijke woorden: ‘Ik ben Reitsma, de kampioen van Schiedam…’ Glimlachend, zoals Euwe dat kon, repliceerde hij: ‘Zo-zo-zo … Dat is knap!’

Vara

Op 7 september ’57 had ik de euvele moed op te treden in de VARA TV quiz ‘Weet wel wat je waagt’ van de destijds immens populaire Theo Eerdmans, met de oogverblindende Maud als assistente. Het gekozen onderwerp was natuurlijk schaken. De maximale buit 1000 gulden, wellicht te vergelijken met 10.000 gulden nu.

Je kreeg er vier vragen voorgelegd en bij elke vraag kon je, afgerond op honderdtallen, een bedrag inzetten. Eerste vraag : noem alle wereldkampioenen vanaf Wilhelm Steinitz tot heden. Dat deed ik, met de juiste jaartallen (ongevraagd) erbij. Tweede vraag: Wat is een andere benaming voor Ponziani-opening? Gemist, nooit van gehoord (Engels paardspel).

eerdmans

Derde vraag: Geef de rangschikking van het WK-toernooi 1948. Was geen probleem. Nadat ik (ook ongevraagd) de punten had genoemd, klonk er applaus in de studio, Vierde vraag: Wie werd in het toernooi van Moskou 1936 tweede? Ik stond op 500 gulden. Mijn eerste ingeving was Botwinnik, maar bij Botw… begon ik plotseling te twijfelen en veranderde dat in Capablanca (die eerste werd). Eindstand: nul… Ik had alles ingezet bij die laatste vraag. ‘Ach, ach…’’ jammerde de quizmaster. ‘Waarom zei je niet wat je wilde zeggen? De eerste ingeving is vaak de beste. Bedankt voor je komst naar de studio…’

Later kwam ik Euwe ergens tegen. Die stapt lachend op me af en zegt: ‘Jammer dat je de laatste vraag in de quiz miste…’ ‘Hoezo? Er waren erg moeilijke vragen bij…’ reageerde ik wat verbaasd. ‘Ik vond wel dat je moest werken voor die 1000 gulden, grapte de ex-wereldkampioen, Ik vraag weer ‘hoezo?’ Euwe: De Vara had mij gevraagd vier lastige vragen te verzinnen…’

Ik bedankte Max ‘hartelijk’ en voegde eraan toe: ‘Als u nog eens wat weet…’ Mijn idool kon erom lachen; ik alleen als een boer met kiespijn.

Telexwedstrijd

Het was in de jaren ’60 toen in het Shell-gebouw aan het Hofplein een telexwedstrijd werd gespeeld tussen Euwe en een aantal schakers op Curaçao. Een of ander RSB-bobo had mij gevraagd op een demonstratiebord de partij te becommentariëren. ‘Ik vind het allemaal best …’, gooide Euwe er achterdochtig tussendoor. ‘… als hij er maar wat van kan!’

Geheugen

Van 1976 tot 1986 deed ik in Schakend Nederland maandelijks verslag van de KNSB-competitie. Wonderwel ging Euwe ten onder tegen een jonge Limburger (z’n naam is mij ontschoten, het was niet Paul van der Sterren). De verliespartij moest natuurlijk worden opgenomen. Ik belde met lood in de schoenen, de verliezer. ‘Zou u het erg vinden als ik dat partijtje publiceer, dr. Euwe? ‘Welnee, schrijf maar op.’ Heeft u het notatiebiljet bij de hand? ‘Nee, maar ik lepel het zo wel op …’

En aldus geschiedde, blind en zonder ook maar een weifeling.

Na de oorlog, vooral in de jaren ’60 en ’70 bij de beroemde V&D-simultaans, vertoonden hele legers grootmeesters hun kunsten. Mijn totaalscore mocht er om de drommel wel zijn. Als mijn partijtjes tegen Euwe niet werden meegeteld …

Vijfmaal zat ik tegenover hem en vijfmaal verloor ik. Bij de vijfde keer stond ik in een Boedapester gambiet glad gewonnen. Edoch, ik verprutste de partij, waarna Euwe extra zout toevoegde: ‘Jammer het is je weer niet gelukt!’ Ik ga ondanks mijn leeftijd, 78 in juli 2001, prat op mijn geheugen, maar zoiets….